Het seminarie van de domheid

Uit: De Topografie van de Domheid

Robert Burton citeert Balthasar Castiglione die in Het boek van de hoveling (1528) spreekt over het ‘zaad van de domheid’ dat zich bij ieder mens anders ontwikkelt: de een toont zijn domheid in zijn poëzie, de ander in de muziek, weer een ander in de liefde of in de dans of in Moorse pantomime, ‘ieder naar het ertsader van het metaal dat zijn gestel beheerst’ (Boek I). Burton spreekt zelfs over een seminarium stultitiae, de mens als een zaadbank van de domheid. 

‘Het is een aangeboren ziekte in ieder van ons, er is een seminarium stultitae, een seminarie van domheid, “dat eenmaal opgekweekt oneindig en oneindig gevarieerd voortwoekert, aangezien we er aan verslaafd zijn”, zegt Balthazar Castilio: en het valt niet simpelweg uit te roeien, het schiet zo snel wortel, zoals Tullius meent, altae radices stultitiae [diep zijn de wortels van domheid], zo kwamen we ter wereld en zo gaan we voort.’ 

(The anatomy of melancholy)

Het dolen begint bij de geboorte (primaque lux vitae prima erroriserat). De ontwikkeling van de domheid loopt parallel met die van de mens. Domheid valt niet uit te roeien zonder ook de mens uit te roeien. Let wel: Burton maakt een onderscheid tussen de passieve onwetendheid en de actieve dwaling (‘error’):

‘Sommigen menen dat ons verstand [‘wit’] twee tekorten kent: dwaling en onwetendheid, waar alle anderen toe zijn te herleiden. Door onwetendheid kennen we niet de noodzakelijke feiten, door dwaling kennen we ze verkeerd. Onwetendheid is een gebrek, dwaling een positieve daad. Uit onwetendheid volgt zonde, uit dwaling ketterij enz. Maar hoeveel soorten je ook vindt, verdeeld en onderverdeeld, weinigen zijn er vrij van, of zijn niet geraakt door de een of andere soort.’ 

De dwaling kent een ontwikkeling. De wereld ‘die toch door het verstand van de jaren wijs zou moeten zijn, semper stultizat, zoals Hugo de Prato Florida zei, “is iedere dag dwazer dan de vorige”’. Domheid is een kracht die zijn eigen werkwoord krijgt.