Homo Viator

[Uit: De Topografie van de Domheid, 2021]

Volgens de klassieken en de Bijbel is het leven een reis, en de mens een reiziger, een homo viator, ingescheept voor een gevaarlijke tocht. De reis is uitgestippeld binnen een assenkruis: ons leven beschrijft een korte spanne tijds van Geboorte tot Dood. Deze horizontale as wordt gekruist door een verticale as: onze lotsbestemming is de Hemel of de Hel. Hiermee zijn de kardinale richtingen geschetst.
Zodra de eerste behoeften zijn bevredigd (voedsel, drank, kleding, onderdak, veiligheid), moet de mens orde scheppen in de fysieke en geestelijke ruimte. Aan de moralist de taak om de gemeenplaatsen te ordenen, de loci of topoi waarin de levenswijsheid is opgeslagen die door de eeuwen heen proefondervindelijk is verzameld.


☞ De moralist schetst de levensfasen waar ieder mens nolens volens doorheen moet, en de obstakels waar hij onderweg op stuit als het Rad van Fortuin, het Labyrint van de Liefde, de Kermis der IJdelheden.
☞ Om zijn medereizigers te identificeren, legt hij een kadaster van mensentypen aan die ons levenspad kunnen kruisen: de Hypocriet, de Held, de Domkop.
☞ Bovenal dient hij zichzelf te kennen. Hij systematiseert de topoi van de ziel en de geest; de hartstochten, de morele en intellectuele zonden en deugden, de domheid.

Zodra hij de gemeenplaatsen in kaart brengt, begint de morele cartografie. De moralist schetst niet alleen de loci, maar ook hun onderlinge relaties en spanningen, het kader waarbinnen ons leven zich afspeelt. Wil hij niet afwijken van de rechte weg, dan dient de homo viator zich op deze denkbeeldige landkaart te oriënteren.

Zo maakt de moralist de wereld leesbaar. Hij gidst de reiziger langs te mijden streken en plaatsen die een omweg waard zijn. De kaart dient niet een speurtocht naar de waarheid, maar een levenskunst, een ‘arte de prudencia’.
Maar in een wereld die door de Schepper is ingericht als zijn eigen kaart kunnen we ons onderweg oriënteren op bestaande steden. Iedere plaats is zijn eigen gemeenplaats, iedere stad een topos. Zo wordt de topografie een topologie. We volgen een plattegrond die met onzichtbare inkt is getekend. Wegen en rivieren geven informatie over de causale relaties tussen melancholische en flegmatische karakters. Afstanden wijzen op de mate van verwantschap tussen strijdende dorpen. Kruisingen dwingen tot levensbepalende keuzen. Tijdens een wandeling door een berkenbos ontwikkelt zich boom na boom een syllogisme.
Geografische objecten krijgen een morele betekenis. Een rots staat voor een geestelijk obstakel, een moeras voor een valstrik, een storm verraadt blinde hartstochten. In de bergen herkennen we reuzen die voor hun hoogmoed zijn versteend. Een lachende weide verraadt een schuldig landschap. Zeven valleien wijzen op zeven stadia van stomme verbijstering.

Maar hoe en waar de domheid te vinden?


De Grieken meenden dat de plaats op aarde onlosmakelijk is verbonden met je karakter. Hierbij spelen klimaat, grondsoort en de stand van de planeten een rol. Als elk ander volk plaatsten de Grieken zich in het middelpunt van de wereld. In de gematigde zone rond de Middellandse Zee wonen de beschaafde mensen, aan de grenzen van de bewoonde wereld (oekumene) de barbaren, een verzamelbegrip voor onbeschaafde volkeren, en daarbuiten, waar de schepping nog experimenteert met levensvormen, de monsterrassen, zoals cyclopen, kopvoeters en breedlippen. Hoe verder weg van het gulden midden, hoe primitiever de mens. Achterlijkheid is niet een kwestie van tijd, maar van ruimte. [Wordt vervolgd]