Erasmus

Domheid speelt ook in het christendom een sleutelrol, getuige de Lof der Zotheid van Erasmus. Het boek is een allegorie over dood en wederopstanding, een tijdgebonden satire, een cynische verhandeling over het nut van hypocrisie, en een mystiek tractaat waarin de relatie tussen waanzin, liefde en extase centraal staat.

DOMHEID, DOOD EN EROTISCHE EXTASE
Matthijs van Boxsel
Capita Selecta uit De Theologie van de Domheid
Gepubliceerd in De Gids 2007/maart-april

Drie schoolse gemeenplaatsen van onschoolsheid
Verveeld door het gezwets van zijn reisgenoten heeft Erasmus – naar eigen zeggen – de Lof der Zotheid bedacht tijdens een rit te paard over de Alpen en een boottocht over de Rijn, op weg van Rome naar Londen. Petrarca maakt in zijn boek Over zijn eigen onwetendheid en die van vele anderen (1370) de lezer wijs dat zijn verhandeling is ontstaan in een boot die de Po afvoer. Nicolaas van Cusa beweert dat zijn filosofie Van geleerde onwetendheid (1440) hem overviel ‘op zee terwijl ik terugkeerde uit Griekenland’. Alleen een saaie reis rechtvaardigt het verzinnen van boeken over domheid of onwetendheid. Erasmus zou het boekje vervolgens in één week hebben geschreven op het platteland, ex rure.
De derde gemeenplaats duikt op in een brief aan Maarten van Dorp van 1515 waarin Erasmus zegt dat hij zijn boek bij wijze van verzetje heeft geschreven op zijn ziekbed, geplaagd door nierstenen, zonder boeken bij de hand.
In feite zat hij thuis bij Thomas More in Londen, met diens rijke bibliotheek in de buurt, en heeft hij jaren aan de Lof der Zotheid geschaafd. Erasmus ironiseert zijn bluf in hoofdstuk vier waar sprake is van redenaars die dertig jaar werken aan een vertoog, maar zweren dat deze spelenderwijs in drie dagen is geschreven. De rit over de Alpen blijkt een rit op zijn ‘stokpaardje’.

De beuzelarij
Erasmus keert in 1509 uit Italië terug naar Engeland in de verwachting dat de nieuwe koning zijn studies zal bekostigen. Henry VIII was een ontwikkeld man. Thomas More had hem in verzen opgehemeld als de ideale vorst, die zowel de pen als het zwaard kon hanteren…
Achttien maanden uit het leven van Erasmus zijn zoek, van herfst 1509 tot 11 april 1511, als hij in Dover opduikt met het manuscript van de Lof der Zotheid op zak, dat kort daarop in Parijs bij Gourmont wordt gedrukt. Deze eerste versie is niet het boek dat wij kennen. In 1514 krijgt Scheurer uit Straatsburg een herziene tekst met toevoegingen die getuigen van de inmiddels verscherpte tegenstellingen binnen de kerk, mede veroorzaakt door de eerste editie van de Lof der Zotheid. In 1515-1516 verschijnen de Froben-edities met aantekeningen die zijn toegeschreven aan Lijster. Nieuwe toevoegingen verbinden de Lof der Zotheid met de psalmcommentaren die Erasmus kort tevoren had geschreven, over de profetische inzichten in de verborgen mysteries. De tekeningen van Hans Holbein bevinden zich in de kantlijn van een exemplaar uit 1515. De editie van 1516 is de min of meer definitieve. Zo bezien heeft hij niet zeven dagen, maar zeven jaar aan zijn boek gewerkt.
In 1509 is Erasmus ongeveer 43 jaar oud, een belezen, bereisd en beroemd man die correspondeert met vorsten van kerk en staat. Om misverstanden te voorkomen: Erasmus is geen humanist in de moderne zin des woords, maar een vurig gelovige met een grote kennis van de ‘humaniora’. Iedere regel van de Lof der Zotheid verwijst naar een klassieke of bijbelse bron. Hij heeft een indrukwekkend theologisch oeuvre op zijn naam staan. De Lof der Zotheid speelt zelfs een cruciale rol in zijn religieuze ontwikkeling. Hij heeft voortdurend veranderingen aangebracht en de rest van zijn leven naar deze tekst verwezen. Vanaf 1516 heeft Erasmus zijn opvattingen over extatische waanzin ook in zijn theologische boeken uitgewerkt.
In 1520 zijn er wereldwijd al tienduizenden exemplaren van deze ‘beuzelarij’ verkocht. In 1532 verschijnt de laatste door Erasmus herziene uitgave.

Ironie als methode
‘Alle cultuur is geboren in een spel op de grens van scherts en ernst.’ – Johan Huizinga

In het voorwoord van de Lof der Zotheid brengt Erasmus de serieuze grap in stelling tegen de komische ernst. ‘Niets is onnozeler dan ernstige zaken onnozel te behandelen, maar niets is geestiger dan iets onnozels zo te behandelen dat je niet de indruk wekt onnozel te zijn.’ Erasmus beroept zich op klassieke voorbeelden als de Kikkermuizenstrijd, de Lof der kaalheid of Vergilius’ verhandeling over de mug. ‘Als Eigenliefde me niet bedriegt, heb ik zotheid op niet zotte wijze geprezen.’ De stijlvolle benadering van een triviaal onderwerp is een vorm van ironie. Maar Erasmus hanteert dit stijlmiddel niet om buiten schot te blijven. Ironie is het vermogen van de rede om zichzelf onderuit te halen omwille van nieuwe wijsheid.

Narrenspiegel
‘Thans zien wij in een spiegel, onduidelijk, maar dan van aangezicht tot aangezicht.’ – 1 Korintiërs 13, 12

Het paradoxale talent van de mens om zichzelf te verbijsteren heeft Hans Holbein verbeeld in de kantlijn van de Lof der Zotheid: het spiegelbeeld steekt zijn tong uit naar een sprakeloze nar. De mens is geschapen naar het evenbeeld van God, maar door de zondeval is hij een karikatuur van zichzelf geworden.
De spiegel is zowel een symbool van IJdelheid als een attribuut van Wijsheid (Sapientia doet aan reflectie). Het een heeft met het ander te maken.
Op prenten in de late Middeleeuwen ontdekt de mens in de spiegel zijn grijnzende doodskop. Oog in oog met de dood dringt de ijdelheid van dit aardse bestaan tot ons door.
Overdrachtelijk kan een narrenspiegel zowel een handleiding voor zotten zijn (in de traditie van de vorstenspiegel), als een kritiek op zotten (zoals de Narrenspiegel van Abraham a Sancta Clara uit 1709). De grap is dat de mens pas wijs wordt in de stomme verbazing over zijn domheid.

De valstrik
In de titel en de opdracht van de Lof der Zotheid wordt de valstrik van de morosofie gespannen. In de lof van Moria (Grieks voor ‘Zotheid’) wordt Thomas More, de wijsgeer geprezen. De dubbelzinnigheid vinden we ook in de verrassende mededeling dat de Zotheid aan het woord is: ‘Stultitia loquitur’. Als wijsheid de zotheid looft, dan zou er sprake zijn van ironie of satire. Maar als de Zotheid zichzelf looft, hebben we een probleem, want:
 ofwel de Zotheid is zo wijs te weten dat ze zot is: dan is haar geleerde eigenlof een blijk van ironie, een indirecte zelfkritiek, uiteindelijk een lof der wijsheid
 ofwel de Zotheid is zo zot te denken dat ze wijs is; dan is haar eigenlof een blijk van ijdele retoriek, een enorme zeepbel.
Maar er is een derde mogelijkheid, tertium datur.

Ik ben dom
In Sebastian Brants Narrenschiff (1494; de eerste Engelse vertaling verschijnt in 1509, het jaar waarin Erasmus aan zijn Lof der Zotheid begint) beklimt de Wijsheid het spreekgestoelte om de narren vanuit de hoogte tot de orde te roepen. Erasmus’ Lof der Zotheid prijst de zotheid in naam van de Zotheid. Satire draait om de antithese tussen wijsheid en domheid, ironie om de explosieve synthese ervan.
Stultitia herinnert aan de Apologie van Plato waarin Socrates bij het orakel van Delphi beweert dat hij de meest wijze mens is, omdat hij weet dat hij onwetend is. Dit staaltje ironie vertolkt echter het betweterstandpunt bij uitstek: Socrates weet heel goed dat hij niet weet.
Anders dan het socratische ‘ik weet niet’ laat het Erasmiaanse ‘ik ben dom’ de kloof van het denken open, want deze uitspraak is ofwel een blijk van inzicht en wijsheid, maar dan is hij in strijd met zichzelf, en dus een domheid. Maar als domheid bewijst de uitspraak zichzelf en dan is het weer een wijsheid, enzovoort. De uitspraak volgt kortom de logica van de leugenaarsparadox.
Erasmus zet de begrippen wijsheid en zotheid op losse schroeven, en confronteert de lezer met de grenzen van zijn verstand. De titel zuigt ons in de afgrondelijke basisparadox van de morosofie: ‘Als iemand van jullie wijs lijkt, laat hem dan een dwaas worden opdat hij wijs worde.’ (1 Korintiërs 3,8)

Coïncidentia oppositorum
Zotheid beweert dat haar redenering op het eerste oog dwaas en absurd mag lijken, maar dat het tegelijk de zuivere waarheid is. Is haar waarheid nu zotheid of is zotheid de waarheid? Het antwoord is: beide. De ironie van de morosoof is een eenheid van tegendelen, een coïncidentia oppositorum. Te denken valt aan Nicolaas de Cusa’s ‘geleerde onwetendheid’, en Thomas a Kempis’ ‘heilige eenvoud’. Beiden zijn, evenals Erasmus, schatplichtig aan de Moderne Devotie. In hun strijd tegen de scholastiek verheerlijken deze geleerde theologen de simpelen van geest en de dwaasheid van Christus, met een beroep op de paradoxen van Paulus. Ook Erasmus ontmaskert de dwaasheid van de wereldse wijsheid omwille van de goddelijke wijsheid van de dwaas. Maarten van Dorps suggestie dat Erasmus een Lof der Wijsheid zou moeten schrijven als tegenhanger van de Lof der Zotheid, maakt duidelijk dat hij er niets van heeft begrepen.
Het vermogen overal de beide kanten van te zien heet wel ‘de tragiek van Erasmus’ leven’. Hij valt zowel de Kerk als Luther aan, hij pleit voor de bescherming van Luther, maar weigert zich aan zijn zijde te scharen. Hij noemt More zijn grootste vriend, maar bespot diens boetekleed, en reageert op zijn onthoofding in 1535 met de opmerking dat hij zich dan maar niet met politiek had moeten bemoeien. Maar het oog voor de ambivalentie van het bestaan is ook zijn kracht.

De Silenussen van Alcibiades
In zijn Adagia, een enorme verzameling becommentarieerde spreekwoorden, populariseerde Erasmus de Silenussen: monsterlijke beelden waarin een beeldje van een godheid verborgen zit. In Plato’s Gastmaal vergelijkt Alcibiades Socrates met de beelden van Silenus: lelijk van buiten, mooi van binnen. Net als de Sileni, zegt Stultitia, omvat iedere zaak zijn eigen tegendeel; onze vijanden zijn onze ware vrienden, ziekte is een gezonde beproeving, voorspoed is tegenspoed. ‘Zo is het leven juist de dood, het schone is lelijk, het rijke straatarm, het schandelijke roemvol, het geleerde onnozel’, enzovoort. Het beeld van Silenus is emblematisch voor de Lof der Zotheid en typisch voor een denkwijze die Erasmus ook toeschrijft aan Socrates die beweert dat onwetendheid wijsheid is, en aan Christus die leert dat dood leven is.

De weg van het lachen
Het Engelse woord ‘fool’ is afgeleid van het Latijnse follis, wat blaasbalg betekent, windzak, blaag, overdrachtelijk: blaaskaak. Maar wind is ook een symbool van de Geest die waait. Om deze tegenstelling draait het religieuze mysterie. In het christendom zijn de zaken niet wat ze zijn: wijn is bloed, brood is vlees; zijn de zaken omgekeerd: in dood is het leven, het leven is de dood; zijn de zaken verward: God wordt mens, een mens is God. In deze mysteriën herkennen wij de methoden van de humor. Geen wonder dat het lachen een essentiele rol speelt in Erasmus’ interpretatie van de filosofie van Christus. In zijn verdediging van de Lof der Zotheid verklaart Erasmus dat hij lachend doet wat hij in het Handboek voor de christensoldaat (1503) in ernst had gedaan. Lachen brengt een katharsis teweeg; de lach leidt tot een zuivering, een hergeboorte, een wederopstanding. En Erasmus is een mystagoog, iemand die de lezers inwijdt in de mysterieën van de zotheid, de geheime en geheiligde waarheid achter de lach.

De genealogie van de domheid
In de middeleeuwse dodendans voeren narren mensen van alle rangen en standen naar het graf; met het oog op de dood zijn onze wereldwijze pretenties lachwekkend. In zijn Narrenschiff scheept Sebastian Brant de zotten in naar Narragonia, de knekelplaats waar de zondaars hun verdiende loon krijgen. Ook Erasmus verbindt domheid met de dood. Anders dan zijn voorgangers plaatst hij Zotheid niet in een christelijke, maar in een klassieke, heidense context.
Stultitia is het onwettig kind van de god Plutus en de nimf Neotes. Plutus is de god van het goud dat alle zaken in hun tegendeel kan doen verkeren, oorlogen, huwelijken. Ook is hij de god van de overdaad, nazaat van vruchtbaarheidsgodin Demeter en haar dochter Persephone die door Pluto, de god van de onderwereld is geschaakt. Sindsdien verblijft Persephone vier maanden onderaards, wat de seizoenswisseling verklaart. Via Plutus plaatst Stultitia zichzelf in de mythologie van dood en wedergeboorte. Overal waar Zotheid opduikt, verwelkt oude wijsheid en breekt de lente aan.
Neotes verwijst naar waanzin, dwaze jeugdigheid en de dood. Nimfen sloegen iedereen die zij tegenkwamen met waanzin. De Romeinse tegenhanger van Neotes is Juventas, bondgenoot van Terminus, de god van de grenzen die ook op de zegelring van Erasmus figureert onder het motto ‘Concedo nulli’, ik wijk voor niemand, wat niet zozeer slaat op de koppigheid van Erasmus, maar veeleer op de dwarsheid van de dood.
Stultitia is bovendien afkomstig van de Gelukzalige eilanden, een Luilekkerland waar de gebraden duiven je in de mond vliegen, maar ook de plaats waar de uitverkoren doden heengaan. Zotheid is kortom geboren uit de dood, net als Christus.

Morosofen
De Lof der Zotheid begint als een parodie op de mysterieën van Eleusis, een heiligdom even buiten Athene, gewijd aan Demeter en Persephone, waar de cyclische overwinning van de seizoenen op de dood werd gevierd. Na afdaling in een duistere grot, die toegang zou geven tot de onderwereld, het rijk van Hades, duikt de verbijsterde ingewijde als herboren op.
Het idee de dwaasheid te verheerlijken als een mysterie-godin ontleent Erasmus aan een tekst van de Syrische sofist Lucianus Alexander, seu Pseudomantis die hij in 1506 in het Latijn heeft vertaald. In deze tekst is ook het oxymoron morosophoi, ‘waanwijzen’ gemunt. Lucianus bespot de valse profeet om het epicurisme te prijzen, Erasmus gebruikt de mysteriën omwille van een christelijke lof. Hij schrijft aan de bisschop van Chartres:

‘Deze valse profeet is inderdaad een schurk, maar van alle mensen is hij het meest bruikbaar om het bedrog op te sporen en weerleggen van bepaalde personen die zelfs heden ten dage de bevolking bedriegen, ofwel door mirakels op te roepen ofwel door de pretentie van heiligheid ofwel door geveinsde aflaten en andere trucjes van die soort.’

Ook Erasmus wil in en door de Lof der Zotheid de duivel met Beëlzebub uitdrijven, anders gezegd: domheid met zotheid uitdrijven.

De mystae
Zotheid zegt dat haar toehoorders verbaasd staan over haar kleding; dit veronderstelt dat ze niet, als verwacht, is gekleed in een narrenpak met bellen, zoals Holbein haar afbeeldt. Zou ze een vrouw in priestergewaad zijn? Ook spreekt ze haar gehoor aan met ‘mystae’, ingewijden. Zotheid is een mysterie-godin die enerzijds de valse pretenties van de waanwijzen aan de kaak zal stellen, en anderzijds de geheimen van dood en wedergeboorte zal openbaren. Haar naam, Moria, lijkt zelfs op het Griekse ‘moros’, dood.
De toehoorders zijn zotten die door het lachen zijn gezuiverd, klaar om de godin in al haar glorie te aanschouwen en te delen in haar onuitsprekelijk geheim. Ze vrolijken op bij Zotheids theofanie, niet alleen omdat Zotheid ze gaat amuseren, maar omdat ze een gelukzalig inzicht overdraagt. Door inwijding in de christelijke mysterieën kunnen ze hun apotheose veilig stellen, de wederopstanding uit het graf en de eeuwige gemeenschap met God.
Het gevaar bestaat echter dat de toehoorders van haar oratie aan de spirituele boodschap van de komische tekst voorbijzien, net als de ingewijden die Lucianus satiriseert.

De omgekeerde wereld
Het tweede, cynische, deel van de Lof der Zotheid handelt over de weldaden van Stultitia, en beslaat bijna de helft van de rede. Het wordt voorafgegaan door de presentatie van haar voedsters, Dronkenschap en Onopgevoedheid (Apaedia), dochters van Bacchus en Pan. Haar gevolg bestaat uit Eigendunk, Vleierij, Vergetelheid, Luiheid, Genotzucht, Roekeloosheid, Wulpsheid, en twee goden: Zwelgzucht en Diepe Slaap. De Zotheid is kortom in het gezelschap van de zeven doodzonden, voor de gelegenheid uitgebreid tot elf, het gekkengetal. Gaandeweg het betoog verkeren de zonden echter in deugden. Niets is wat het lijkt.

De ommunting
Zotheid prijst de jeugd, dronkenschap, eigenliefde, waanzin, illusies, zelfbedrog en onwetendheid, niet om ze ironisch te verwerpen. Ze blijken noodzakelijk om het aardse leven dragelijk te maken.
Zotheid prijst de jeugd, tijd van zalige onwetendheid en bandeloosheid. De zorgen en de pijn komen met de jaren en de wijsheid. Maar dankzij de ouderdom genieten wij een tweede jeugd: kindsheid.
Zotheid prijst de wijn voor de vergetelheid die ze biedt, het vermogen de pijnlijke waarheid van het bestaan te verbergen. Anderzijds brengt wijn de waarheid aan het licht; ze bevrijdt ons van hypocrisie, schroom en andere ketenen. Bacchus is een verlosser, net als Christus.
Zotheid prijst Eigenliefde als haar favoriete metgezel. Philautia is in het Handboek voor de christensoldaat nog aangevallen als morele zonde: de ware christen kenmerkt zich door zelfontkenning, zelfvernedering, zelfhaat. Maar vraagt Zotheid zich af: als je niet van jezelf houdt, hoe kun je dan anderen liefhebben?

De maskerade
In hoofdstuk 29 stelt Zotheid de Bedachtzaamheid (Prudentia) tegenover Roekeloosheid; bezint eer ge begint. Anderzijds kan alleen degene die zich in het leven stort kennis vergaren. Let wel: roekeloosheid wordt niet als wijsheid geprezen, maar wijsheid wordt gezien als het product van schade en schande.
Bedachtzaamheid staat ook tegenover bedrog. Je moet eerlijk zijn tegen jezelf en je naasten. Anderzijds speelt het leven zich af op een groot toneel, met het masker als noodzakelijk rekwisiet. Ieder speelt een rol die elk moment kan veranderen; de koning kan slaaf worden, en omgekeerd. Dit alles is aardse schijn waarnaar je je dient te schikken. Wie de maskers afrukt om de acteurs en het publiek hun ware gezicht te tonen zou de opvoering verstoren. Let wel: Erasmus prijst bedrog niet als een nieuw soort wijsheid, wijsheid bestaat erin je van de domme te houden en het spel mee te spelen.

Het lege theater
Zotheid vertelt het verhaal van Horatius over de Griek die de hele dag in een leeg theater zat, lachend, applaudiserend, genietend, in de overtuiging dat er op het podium toneelstukken werden opgevoerd. Eenmaal genezen van zijn waanbeelden verweet hij de artsen dat ze met de illusies ook zijn levenslust hadden vermoord.
Volgens Zotheid vervullen wij allen een rol in dit ondermaanse theater. Wij figureren als spookgestalten op een leeg toneel, en zien iets waar niets is dan ijdelheid: wij storten ons in schijnactiviteiten, en vinden geluk in onze dwaze, tot mislukken gedoemde ambities. Zonder illusies resteren melancholie en zelfhaat.
Ook wie God wenst te bereiken, dient de aardse komedie te verduren. Maar je moet dit leven leven alsof je niet leeft, met de blik gericht op spirituele zaken. ‘Wij houden het oog gericht niet op het zichtbare, maar op het onzichtbare; wat wij zien gaat voorbij, de onzichtbare dingen duren eeuwig.’ (2 Korintiërs 4,18) De zichtbare wereld is niet echt, de echte wereld is niet zichtbaar. Dat is de mystieke keerzijde van de gek die geniet van een onzichtbaar toneelstuk.

De theologie van de onverschilligheid
De spirituele mens vervult Paulus’ oproep: hebben alsof je niet hebt, bezitten alsof je niet bezit, dat is de theologie van de onverschilligheid. Je vaderland, echtgenote, kinderen, ouders, vrienden en relaties, je reputatie, zijn allemaal zaken die je onthecht tegemoet moet treden, dat wil zeggen: je geluk mag er niet van afhangen. De katholiek gebruikt deze tijdelijke wereld alsof hij hem niet gebruikt, juist omdat zij een schertsvertoning is en wij slechts doorgaande reizigers zijn.
Ook is het toegestaan andere mensen te bedriegen omwille van een hoger doel. Erasmus roept ons op het voorbeeld van David te volgen, die tegenover koning Akis waanzin veinsde, ‘Hij maakte krassen op de stadspoort en kwijlde in zijn baard’ (1 Samuël 21), om trouw te kunnen blijven aan een andere koning, God. ‘Laat ons dwazen voor de wereld lijken, zodat wij wijs zullen zijn voor God.’ We mogen niet vergeten dat Erasmus een tijdgenoot van Machiavelli is. Er bestaat echter een verschil tussen degenen die zich van de domme houden, omdat ze beter weten, en de cynici die wel beter weten, maar het toch doen, en zo de wereld in stand houden die ze verwerpen.

De poppenkast
‘Het getal der dwazen is oneindig’ – Vulgaat

In het satirische derde deel volgt de opsomming van Zotheid gevolg: geleerden, monniken, koningen, edelen, hovelingen, pausen, filosofen; niemand ontbreekt. In de woorden van Paulus: ‘Zij beweerden wijzen te zijn, maar werden dwazen’. (Romeinen 1,22) Aan deze catalogus, die in latere versies aan de tekst is toegevoegd, heeft de Lof der Zotheid zijn roem te danken, al is de satire door de tijd van zijn tanden beroofd.
Anders dan Sebastiaan Brant die in zijn Narrenschiff 112 soorten narren inscheept voor Narragonia, beweert Erasmus in het voorwoord niemand in het bijzonder op het oog te hebben, maar de zotheid van allen te willen bekritiseren. Dat roept wederom de vraag op: als iedereen dom is, wie is dan zo wijs dat hij dit kan bepalen? Zotheid lijkt de dwaasheid van de wereldwijzen te willen tonen om haar eigen wijsheid te demonstreren. Waar in andere delen de ironie ons doet twijfelen aan de positie van de Zotheid, heerst hier de zwart-wit-tegenstelling die niets te denken overlaat. Stultitia geeft aan het eind van haar catalogus toe dat het lijkt alsof ze meer met een satire bezig is dan met een lofrede.

Hemel en hel
Vooral de theologen, priesters en monniken moeten het in de satire ontgelden. Centraal staan opnieuw dood en wedergeboorte. Scholastici beschrijven details van de hel alsof ze er geweest zijn. Theologen wanen zich in de zevende hemel, van waaruit ze minachtend neerzien op hun kudde. Monniken vinden één hemel niet genoeg als beloning voor hun vasten, psalmeren en zelfkastijding. Zotheid voorziet dat Christus ze zal verbannen naar de occulte hemel van een gnostische sekte. Intussen maken priesters de gelovigen in hun donderpreken bang met spookverhalen over het hiernamaals. Ze verschillen niet van de reizende thaumathurgen van het orfisme, die de mensen terroriseerden met gruwelbeelden van de Hades.
Net als Lucianus satiriseert Zotheid ook de ingewijden die niet in staat zijn de mysteries te doorzien die in de rituelen zijn gerepresenteerd. De gelovigen wanen zich veilig als ze een kaarsje opsteken, relieken aanbidden of een heiligenbeeld kussen. Ze menen dat ze hun zonden kunnen afkopen, en meten de tijd die ze in het vagevuur moeten doorbrengen met een klok en wiskundige tabellen. Ze vertrouwen op magische formules om een plaats naast Christus in de hemel te bemachtigen.

Domheid als gebrek aan gevoel
Volgens Thomas van Aquino is domheid niet een gebrek aan intelligentie, maar een misvorming van het gevoel. Ook Erasmus beschouwt domheid als een vorm van fysieke overgevoeligheid (lust) gekoppeld aan een geestelijke ongevoeligheid, die uiteindelijk moet leiden tot zelfvernietiging. Om effectief te zijn moet de mis op een spiritueel niveau worden ervaren. Dit betekent niet dat brood en wijn slechts symbolen zijn van het lichaam en bloed van Christus, of dat het consecreren en ontvangen ervan louter symbolisch staan voor de band tussen God en mens. In het brood en de wijn zijn het ware lichaam en bloed van Christus aanwezig, maar alleen toegankelijk voor gelovigen die zintuigen hebben voor ongeziene zaken.
De mis als zodanig is een poppenkast. De ceremonieën zijn volgens Erasmus rituele nonsens. Het zingen verwerpt hij als gegil dat ten koste gaat van ware vroomheid. De mis is een offer, maar niet als een dronken priester plichtmatig het ritueel uitvoert, of als de dienst wordt bijgewoond door bijgelovigen die blind zijn voor de spirituele dimensie van de ceremonie. God haat een religie die ‘pinguis’ en ‘crassus’ is, plomp en grof.
Alleen de christen die zich concentreert op de spirituele zaken die tastbaar worden in zichtbare handelingen, bereikt in vervoering de Werkelijke Aanwezigheid, en krijgt een voorproefje van de ware dingen.
Dan volgt in de epiloog het vuurwerk waar het blijkens de eerste editie van de Lof der Zotheid allemaal om begonnen is, zoals M.A. Screech overtuigend heeft aangetoond in diens Erasmus, Ecstasy and The Praise of Folly 1980.

De nar in Christus
‘Laat niemand zichzelf bedriegen. Als iemand wijs lijkt in deze wereld, laat hem dan een dwaas worden opdat hij wijs zij’. – 1 Korintiërs 11, 23

De paradox van Paulus structureert het betoog van de Zotheid. De dwaas denkt dat hij wijs is, de wijze denkt dat hij dwaas is. Het eerste demonstreert Zotheid in haar satirische catalogus van dwazen; het tweede verklaart ze in het extatische slot van haar lofrede waar ze de ‘nar in Christus’ beschrijft, de dwaas der dwazen, de vrome christen die de dwaasheid van Christus nastreeft en de wijsheid van deze wereld verwerpt, aangezien ‘de dwaasheid van God wijzer is dan de mensen’ (1 Korintiërs 25). Opnieuw verandert de toon; de ironie keert weer, om te verdwijnen naarmate de Zotheid haar hoogtepunt nadert.

Kenose
Welke God is zo stom de gedaante van een mens aan te nemen, om zich vervolgens door de autoriteiten als een misdadiger te laten kruisigen, en tenslotte weer op te staan uit de dood? De vleeswording, de kruisiging, en de wederopstanding, de drie basisdoctrines van het christelijk geloof, zijn niet alleen onwaarschijnlijk, onbewezen en smakeloos, ze zijn dom. De christelijke religie is absurd, ‘voor de joden een aanstoot, voor de Grieken een dwaasheid’ (1 Korintïers 23), nog krankzinniger dan de mythen over Zeus die in de vorm van een zwaan een vrouw bezwangert.
Om de christelijke doctrine in een vijandige intellectuele omgeving te verdedigen, verzon de apostel Paulus een list waardoor domheid de kracht van het christendom werd: Christus is de manifestatie van een God die de hoop had opgegeven om de wereld door wijsheid te redden, en besloot deze te redden door de dwaasheid van de verkondiging. (1 Korintiërs 21) Volgens de Griekse kerkvader Origines spreekt God via de bijbel tot de mens als een moeder die tegen haar zuigeling brabbelt. Alleen via de babytaal van God kan de mens doordringen tot diens hoogste wijsheid.
Ook Zijn menswording is een daad van zelfvernedering. God verschijnt in de gedaante van een mens om zich aan onze dwaasheid aan te passen. Getuige zijn prediking handelt de vleesgeworden God als een dwaas. Jezus spreekt zijn sympathie uit voor onnozele kinderen, vrouwen, vissers en armen van geest. In zijn parabels gebruikt hij bij voorkeur dwaze dieren als de ezel en het schaap, en verwijst hij naar onbenullige planten als de leliën des velds en het mosterdzaadje.
Toen Christus thuis kwam om het goede nieuws van het koninkrijk Gods te verkondigen, wilde zijn familie hem dan ook opsluiten, in de overtuiging dat hij buiten zinnen was, gek, door Beëlzebub bezeten. (Marcus 3,19-22)
Ook poogde Christus de zondaars te redden via onwetende en ruwe apostelen. In Handelingen 4,13 worden Petrus en Johannes ‘idioten’ genoemd.
Dit is de theologie van de kenosis, de ontlediging van God in de zotheid, de menswording in Christus. Een vrijwillige zelfopoffering die zijn hoogtepunt bereikt wanneer Christus zich als een hofnar laat bespotten, kronen en kruisigen.

Simplicissimus
God dwaas te noemen is blasfemisch, geeft Erasmus toe, maar ook Paulus en de heilige vaders noemen God dwaas. (2 Korintiërs 5,21 en 1 Korintiërs 2,3: ‘stultitia Dei’) Paulus noemt het prediken van het Kruis de dwaasheid van God, niet alleen omdat het dwaas lijkt in de ogen van de heiden, maar ook omdat de prediking dwaas is in vergelijking met de oneindige wijsheid van God.
In Tegen de barbaren had Erasmus geschreven dat het christendom niet het produkt was van filosofen, dialectici of wiskundigen, maar dat de religie is geboren uit Christus, ‘de Simplicissimus’ en verspreid door idiote apostelen (‘ab idiotis apostoli’). ‘Simplex’ betekent in het Latijn niet alleen ‘uniek’, maar ook ‘achterlijk’. Alleen wereldwijzen verwerpen de volgelingen van de Simplicissimus als simpelen van geest. Maar vrome christenen spiegelen zich aan de heilige dwaas. Willens en wetens geven ze al hun bezittingen weg aan de armen, zegenen degenen die hen vervloekt, hebben zij lief wie hen haat, omhelzen kuisheid, martelaarschap en de dood. En dit alles in de hoop op een eeuwig gezegend leven. De christelijke vroomheid is waanzinnig in de ogen van degenen die als gekken déze wereld liefhebben, schrijft Erasmus in zijn bijbelparafrases.

De paradox van de morosofie
‘De wijsheid van de mens is voor God een dwaasheid.’ – 1 Korintiërs 3,19

Geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen. Niemand kan buiten zijn intelligentie staan om hier de dwaasheid van te bepalen. Dit inzicht is alleen voorbehouden aan de ‘zotten in Christus’, de mystici in extase die, net als gekken, buiten zichzelf zijn. Maar als zij weer tot zichzelf komen en verslag doen van hun ervaringen, worden ze door de anderen voor gek verklaard. De wereld is kortom verdeeld in gekken en onwetenden.

Gekken in God
Alle religies kennen wijze narren, ‘gekken in god’. Grieks-orthodoxe christenen cultiveerden waanzin als een vorm van heiligheid. De heilige Symeon van Salos, bijgenaamd De Gek, was zo’n ‘dwaas omwille van Christus’. (‘Stulti propter Christum’, ontleend aan 1 Korintiërs 4,10.) Jacopone da Todi, een 13e eeuwse Italiaanse dichter die goddelijke waanzin cultiveerde (santa pazia) werd in 1596 herbegraven in de kerk van San Fortunato. Bisschop Angelo Cesi heeft zijn resten bijgezet in een praalgraf met als opschrift: ‘Als een zot voor Christus misleidde hij de wereld op een nieuwe manier en kreeg hij greep op de hemel’. Te denken valt ook aan ‘tricksters’ als hodja Nasreddin, de Syrische voorloper van Tijl Uilenspiegel. Hun paradoxen en spitsvondige dwaasheden voeren ons naar de grenzen van ons verstand.

Religie van liefde en humor
Waanzin (insania) is ‘het overschrijden van de grenzen van ons menselijk zijn’. Zotheid onderscheidt een gekte die de Wraakgodinnen op de wereld loslaten, oorzaak van oorlog, moord en incest; en anderzijds een vrolijke waan die het leven draaglijk maakt, zoals blinde liefde.
Het verlangen is tragisch; het zoekt, maar vindt nimmer bevrediging. De liefde daarentegen zoekt niet, maar heeft gevonden, en dat is komisch. ‘Wat is het anders dan zuivere zotheid als de een de moedervlek van zijn geliefde kust en de ander zich vermeit in de poliep van Agna, wanneer een vader van zijn schele zoon zegt dat hij “zo lief uit zijn ogen kijkt”?’ Zo bezien is het christendom bij uitstek de religie van humor en liefde. God is Christus. Deze geïnspireerde dorpsgek is de levende God die de gelovigen beminnen. In deze timmermanszoon wordt een ongrijpbare kwaliteit tastbaar, een verschil van niets dat een wereld van verschil maakt. Zijn banaliteit draagt alleen maar bij tot diens sublieme goddelijkheid.

Spermologie
‘Toen Paulus in Athene predikte, zeiden de morosofen, de dwaas-wijze epicuristen en stoici, zij die de dwaze wijsheid van deze wereld onderwezen: “Wat bedoelt deze spermologus, deze babbelaar?”[…] Het leek hen dwaas om de wederopstanding van de doden te beloven, en nog dwazer dat God de hele wereld wilde redden via een man die was veroordeeld en gekruisigd.’ – Erasmus in zijn commentaar op Psalm 33

Opnieuw zijn wij getuige van de botsing tussen de wijze dwazen en de wereldse waanwijzen. De Grieken zoeken hun geluk in de filosofie, de joden in de wet van Mozes; pas als de mens ophoudt zich te richten naar zijn dwaze wijsheid, kan hij volgens Paulus een discipel worden van de wijze zotheid: de filosofie van Christus.

‘Laat niemand zichzelf iets wijs maken. Als iemand onder u wijs meent te zijn – wijs volgens de opvattingen van deze wereld – dan moet hij dwaas worden om de ware wijsheid te leren. De wijsheid van deze wereld is dwaasheid voor God. Er staat immers geschreven: Hij vangt de wijzen in hun eigen sluwheid.’(1 Korintiërs 3,18)

Als Erasmus zich keert tegen de trotse wereldwijsheid, betekent dit niet dat hij geleerdheid aanvalt, integendeel, getuige zijn erudiete boek. Maar Erasmus maakt een onderscheid tussen ware en valse wijsheid, goede en slechte zotheid. De wereldse, aardse, duivelse domheid is ongevoelig voor spirituele wijsheid. Zonder christelijke liefde is kennis een bron van bedrog en arrogantie, reden waarom Paulus kennis veroordeelt als iets dat opblaast, ‘folly’, wind, iets van niets. Maar kennis kan ook tot een goddelijke inblazing leiden.

Extase
Volgens Erasmus verkeert zelfdestructieve zotheid in zaligheid wanneer de mens zich verliest in God, een mystieke ervaring die niet valt te onderscheiden van een tijdelijke waanzin. De mysticus in extase is buiten zichzelf, net als de gek. De ‘ontzelving’ is de positieve keerzijde van de zelfdestructieve domheid.
Extase wordt volgens de Grieken veroorzaakt door een sterke emotie als schrik of verbazing. (Stupor is etymologisch verwant met stupiditas.) In extase kan men een glimp van de goden opvangen. Griekse schrijvers zagen extase als een soort waanzin, ekstasis manike, een vervoering waarin iemand door een god wordt bezeten, en begiftigd met profetische gaven. Zulke personen kunnen gek of dronken lijken.

Erotische waanzin
Extase is een toestand van vervoering waarin de mens ‘sterft’, en de ziel tijdelijk het lichaam verlaat om te versmelten met het Hoogste Object van zijn verlangen, God. Om misverstanden te voorkomen, het gaat hier inderdaad om een liefdesdaad. De hartstocht die leidt tot een vereniging met God heeft niets van doen met naastenliefde of ‘platonische liefde’, maar lijkt op de coïtus waarin de geliefden zich verliezen om zich in de ander terug te vinden. Erasmus spreekt van een erotische waanzin, mania erotikè. Bedwelmd door zijn liefde, verliest de christelijke minaar zich in een spirituele extase en krijgt hij een voorproefje van de eeuwige zaligheid: de vereniging met God in de dood.

Verrukking
Volgens Plato is hartstochtelijke liefde een soort waanzin, mania, furor. De discussies in Phaedrus draaien om de goddelijke vormen van waanzin die profeten, dichters en minnaars voortbrengt. Socrates noemt de waanzin van de minnaar de meest gelukkige vorm van goddelijke waanzin. Deze passage past Zotheid toe op de christelijke extase. Het is een gemeenplaats in de Renaissance om de liefde voor God te zien als een platoonse verrukking; de originaliteit van Erasmus ligt erin dat hij erotische liefde verbindt met extatische waanzin. De op God verliefde christen is verrukt (raptus). Hij leeft buiten zichzelf van vreugde. Zotheid beschrijft de uiterlijke tekenen van extase die uitverkorenen doen lijken op waanzinnigen: ze spreken onsamenhangend als een dier dat geluiden uitstoot, ze vertrekken hun gezicht. Ook ruiken ze God: een geur die lijkt op kaneel en mirre.
De extatische liefde is een voorproefje van de eeuwige verrukking die alle vrome christelijke zielen wacht in de dood, als ze leven in God – gescheiden van hun aardse omhulsels – wachtend op de terugkeer van hun gespiritualiseerde lichamen tijdens de laatste wederopstanding.

Melancholie
De mens die weet wat extase is, zou het liefst voor eeuwig op deze manier waanzinnig zijn. Maar zijn geluk is tijdelijk. Na de spirituele dronkenschap komt de ontnuchtering. De vervoerde ziel keert terug naar zijn lichamen. Van waanzinnig geluk vervalt hij weer in de waanwijze wereld. De christen is manisch depressief: hij zwenkt voortdurend tussen intense vreugde en diepe depressie. Dat is het aandeel van de melancholie in de dynamiek van de zotheid. De gemoedswisselingen ziet Erasmus in het licht van de minnares die door haar minaar alleen wordt gelaten. (Hooglied) De vreugde om de mystieke vereniging is even groot als het verdriet om haar vergankelijkheid. Hadewijch beschrijft dat gevoel als ‘sat ende hongher beide ineen’.

De sacramenten
De doop is een sacrament waardoor de christen door een symbolische dood gaat om te herrijzen in het nieuwe leven. Ook de heilige communie representeert zowel dood als wederopstanding. De vrome mens begraaft zijn vleselijke zonden, sterft in Christus, om te worden vervoerd naar de zaken die eeuwig, onzichtbaar en spiritueel zijn. De eucharistie is een manier om een extatische vereniging met God en zijn naaste te beleven. Opnieuw gaat het om een mysterie: ‘Toen de heer het mysterie van het eten en drinken van zijn lichaam en bloed openbaarde, leek hij zelfs waanzinnig aan zijn eigen discipelen. Ze zeiden: ‘Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie kan daar naar luisteren?’ (Erasmus, Commentaar op Psalm 33/4)

Het praktiseren van de dood
In zijn Phaidon definieert Plato filosoferen als het praktiseren van de dood. Door zich te verliezen in zijn gedachten, bevrijdt de filosoof zich van de ketenen van het lichaam. De verstrooide geleerde, mikpunt van spot, verkeert in extase. Net als de gek is hij er met zijn hoofd niet bij. Zotheid herinnert aan Bernard van Clairvaux die zijn vleselijke behoeften had getemd en zijn zintuigen verdoofd. Deze spirituele mens was zo gericht op hogere zaken dat hij de olie van zijn lamp dronk in de overtuiging dat het wijn was.

De bevlogen lezer
Volgens Erasmus is de goddelijke extase ook weggelegd voor bevlogen lezers. Erasmus zag zijn bijbel-exegese als een spirituele ontsluiering van religieuze mysterieën. ‘Je zult de adem van God voelen, en worden gegrepen, vervoerd, getransfigureerd, je zult de verborgen schat van de eeuwige Wijsheid zien. Jullie zielen zullen plezier vinden in spiritueel genot.’ Dit weerlegt de mening dat Erasmus vooral een erudiete filoloog was, die bijbelteksten tegemoet trad met de onthechtheid van de geleerde.

Dronkenschap
Zotheid beveelt ons te applaudisseren, te leven en te drinken, omdat we hebben genoten van haar redevoering, maar ook om de les: een christelijk leven te leiden en te zuipen uit de eeuwige bron van geluk die Christus is. Ze herinnert er nog eens aan dat de heidenen over de apostelen zeiden dat ze ‘dronken waren van nieuwe wijn’ toen ze in extase waren vervuld van de Heilige Geest ten tijde van Pinksteren. (Handelingen 2,13)
In de Eleusische mysterieën werd ritueel wijn gedronken om in de vereiste stemming te geraken om met de goden te communiceren. Het bacchanaal vertoont overeenkomsten met de eucharistie. Zotheid schenkt haar volgelingen een drank die de wijn van de mysteriegod Dionysus overtreft, omdat ze ons verlost uit de ketenen van het lichaam en een ‘eeuwige roes’ biedt.
Ook een uitverkoren atheïst die de geest krijgt en de mysteries van de Lof der Zotheid weet bloot te leggen, wordt beloond met verbazing, spirituele dronkenschap en vervoering.