Het domme blondje

Uit: De Encyclopedie van de Domheid (2009)

Het domme blondje

‘Waarom zijn domme blondjes-moppen zo dom? Opdat domme blondjes ze kunnen begrijpen.’

Ook bij filmsterren zijn allegorie, ideaal en karikatuur vervlochten, getuige het domme blondje.Wat is de relatie tussen blondheid, domheid en sexualiteit? De klassieke verklaring is dat het domme blondje nog niet heeft gegeten van de boom van de kennis van het goed en het kwaad, reden waarom ze zich schaamteloos en schuldeloos aan haar sexualiteit kan overgeven. (Zie de film All about Eve met Marilyn Monroe.)

Een variant is de actrice Louise Brooks die door Anita Loos (auteur van Gentlemen prefer Blondes (1925) en het vervolg But they marry brunettes) werd omschreven als een zwarte blondine, wederom met de verwijzing naar onschuld, natuurlijkheid, speelsheid en dierlijke erotiek. Maar aan het domme blondje zit ook een fatale kant. In een poster van de film Niagara, uit 1953 (het jaar van de watersnoodramp), zien we Marilyn Monroe liggen op een waterval. In de film speelt ze een femme fatale die op huwelijksreis is met een vertegenwoordiger in ontbijtgranen – een ongezellig tripje, vooral vanwege haar belangstelling voor andere mannen. Haar jurk valt niet van het water te onderscheiden. (In de allegorie staat een vrouw met een azuurblauwe jurk voor Onbestendigheid, vanwege de golven.) Monroe is een natuurkracht waar geen man tegenop kan. Eronder staat: ‘a raging torrent of emotion that even nature can’t control!’ Het mysterie schuilt niet in de kloof tussen cultuur en natuur, maar tussen de gedomesticeerde natuur en dat wat niet te temmen valt, de fascinerende idiotie.

De grap is natuurlijk dat de beroemde blondines van het witte doek meestal brunettes zijn wier haar is bewerkt met waterstofperoxyde. Het toonbeeld van natuurlijke onschuld is het product  van kunstmatige middelen. En daarin schuilt de aantrekkingskracht van de blondine: zij weet wel beter, maar doet alsof ze dom is. En wij spelen het spelletje mee, zodat ook wij ons schaamteloos aan onze lusten kunnen overgeven. Niet voor niets zijn blondines als Marilyn Monroe meestal uitstekende komische actrices. Spelen met stereotiepen was de kracht van Monroe. Maar als iedereen weet dat het een spel is, voor wie spelen we dit dan? Wie weet het niet? Het klassieke antwoord luidt: ‘de’ anonieme maatschappij die is gefundeerd op de hoeksteen van de familie weet het niet. Werd schoonheid door Plato nog met goedheid verbonden, de moralist ziet uiterlijke schoonheid als het masker van het kwaad.

Wie trouwens een origineel dom blondje in de armen sluit, zou zich volgens Tony Curtis doodschrikken; ‘het is net zo eng als een droom die werkelijkheid wordt’. Juist het irreële is wat ons in de valse blonde aantrekt. Overigens was Curtis de tegenspeler van Monroe in Some like it hot; hij speelt de rol van een man die zich, op de vlucht voor de maffia, met een vriend, gespeeld door Jack Lemmon, verkleed als vrouw aansluit bij een damesorkest. Binnen en buiten de film was hij de minnaar van Monroe. (Hij was getrouwd met Janet Leigh, de blonde ster uit Hitchcocks Psycho.) Jack Lemmon wordt geschaakt door een miljonair die hem wil kussen; ‘Maar ik ben een man!’, roept Lemmon; ‘Niemand is perfect’, besluit zijn minnaar.

Begin jaren zeventig stond op een spandoek van feministen te lezen: ‘Is it smart to act dumb?’ Misschien. Maar: ‘Is it smart to act smart?’ Denk aan de koele platina blondines uit de films van Hitchcock die intelligent heten, omdat ze mysterieus hun mond houden of alleen maar in wisecracks praten. Een normaal gesprek is onmogelijk. Met mascara, eyeliner en bruinsel suggereren ze een ‘donkerder’ schoonheid dan brunettes van nature hebben. Ook hier draait alles om seks; volgens Hitchcock kennen blondines handelingen op de achterbank van een taxi die niemand voor mogelijk houdt. Van onschuldige seks gaan we naar het andere uiterste, kinky seks.

We kunnen drie groepen tegenspelers van het domme blondje onderscheiden. Ten eerste de sukkel, de grijze kantoorman, de mislukte muzikant in travestie, kortom ‘mannen die ze neemt voor het ontbijt’. Ten tweede de geleerde. De ‘owl and the pussycat’-cliché speelt met het neoplatoons idee dat schoonheid een afspiegeling zou zijn van innerlijke wijsheid. Een apocrief verhaal wil dat Monroe tegen Einstein had gezegd dat ze een kind van hem wilde; met haar uiterlijk en zijn hersenen zou het een perfect kind zijn. Waarop Einstein zou hebben geantwoord: ‘Ah, maar wat als het mijn uiterlijk zou hebben en jouw hersens?’ (zie ook de Monroe-Einstein-illusie van Aude Oliva.) Een derde soort tegenspeler van het domme blondje is de macho met het kleine hartje. In alle gevallen zijn de mannen karikaturen vergeleken waarmee het blondje normaal lijkt. Zie ook de figuren op het pocketomslag van Loos’ boek.

Het woord blond (afgeleid van blondus > blund) betekent oorspronkelijk: grijsachtig, vaal, en is etymologisch verwant met blind, vaag, verward, duister, dom. Onduidelijk is wanneer de term ‘dom blondje’ is gemunt. Jean Harlow speelde in films als Platinum Blonde (uit 1931) en Bombshell (uit 1933) een dom blondje, met gebleekt haar. In 1934 werd er in de Silly Symphonies met Donald Duck opeens melding gemaakt van zijn tweelingzuster, Della Duck, bijgenaamd Dumbella, die overigens nooit in de films optrad, al wordt zij wel als blondine getekend. Betty Grable was een pin-up die een symbool van blonde deugdzaamheid werd, net als Doris Day. Opmerkelijk zijn trouwens de herhaalde initialen van veel blonde filmsterren; M.M., D.D. (Diana Dors, Doris Day, Dumbella Duck), B.B. (Brigitte Bardot); tekens voor de dubbelzinnigheid die er in de seksbom schuilgaat.

In Amerika werd een domme vrouw in het begin van de 20e eeuw ook een dumb Dora genoemd. Maar het archetype van het domme blondje is Lorilei Lee, gepersonifieerd door Marilyn Monroe  in Gentlemen prefer blondes. Ze weigert een bril te dragen, omdat dat mannen af zou schrikken; ze krijgt een verhouding met een man die ook bijziend is. Een hedendaagse variant is de bimbo, een woord dat echter stamt van begin 20e eeuw; het is een verbastering van het Italiaanse bambino. Een mannelijke bimbo heet een himbo. Dorothy Parker schreef: ‘I require only three things of a man. He must be handsome, ruthless and stupid’. Daaraan voldoet de blonde ‘hunk’, maar ook de donkere macho.

Teeltkeus

Lange tijd ging men ervan uit dat de betekenis van het uiterlijk door de beschouwer is opgelegd, en is bepaald door sociaal-culturele factoren. Maar de speurtocht naar universele geldigheid is weer in opkomst, getuige de poging de betekenis van het uiterlijk biologisch-evolutionair te verklaren. Hersenonderzoeker V.S. Ramachandran meent: ‘blonde vrouwen worden nu aantrekkelijk gevonden omdat het in de oertijd een evolutionaire functie had: bij blond haar hoort een lichte huid waardoor de oerman betere aanwijzingen (blozen, vlekkerigheid) had voor mogelijke ziekten en seksuele belangstelling.’ Overigens blijkt uit een recent onderzoek naar schoonheidsidealen dat proefpersonen een gemiddeld gezicht (samengesteld uit vele andere) doorgaans het mooist vinden. De Amerikaanse filmindustrie draait op Lavateriaanse cliché’s. Plastische chirurgie en het gebruik van anabole steroïden leiden tot de geboorte van monsters. Hoe nog satire te bedrijven in een wereld waar de karikatuur niet meer valt te onderscheiden van het ideaal, een wereld waar Dolly Parton en Sylvester Stallone als rolmodellen worden gepresenteerd? De titel van de eerste single van Parton die de country-top 10 haalde, was overigens: Dumb Blonde.

Tegeltje

In 2006 werd een tegeltje gemaakt met de sleutel tot De Encyclopedie van de Domheid. Het tegeltje hing jarenlang in de huiskamer van Hugo Brandt Corstius. Overigens zijn nogal wat tegeltjes van de muur gevallen vanwege de slechte lijm achter het haakje. Om niemand te discrimineren werd het oorspronkelijke citaat (uit 1986, ver voor Theo Maassen het jatte) ‘Geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen’ door de uitgever veranderd in:

Interview met Maarten Meester

‘Geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen’

Domgeer Matthijs van Boxsel over onderzoek dat stelt dat mensen dommer worden

Mensen worden steeds dommer. Dat stellen onderzoekers, onder wie UvA-psycholoog Jan te Nijenhuis, deze maand in het tijdschrift Intelligence (een samenvatting vindt u hier). Als criterium hanteerden zij reactietijd. Volgens Matthijs van Boxsel, auteur van De Encyclopedie van de Domheid, is die opvatting van domheid verkeerd. ‘Domheid is geen gebrek aan intelligentie.’ 

Uit veertien studies uit de periode 1884-2004 maakten onderzoekers Michael Woodley, Jan te Nijenhuis en Raegan Murphy op dat de gemiddelde reactiesnelheid bij eht maken van IQ-tests is opgelopen van 194 naar 275 milliseconden. Volgens de auteurs staat dat gelijk aan een IQ-daling van 14 punten. Hun verklaring luidt:  hoogopgeleiden krijgen gemiddeld minder kinderen dan lageropgeleiden.

Matthijs van Boxsel: ‘Om te beginnen: het begrip domheid wordt te achteloos gebruikt. Domheid is het handelen tegen beter weten in. Domheid is kortom geen gebrek aan kennis of intelligentie. Sterker: domme mensen zijn vaak gevaarlijk omdat ze intelligent zijn. En hoe intelligenter ze zijn, hoe rampzaliger de gevolgen van hun domdaad.

Vormt reactietijd een goed criterium voor intelligentie?
‘Dat is zeer problematisch. Intelligentie betekent oorspronkelijk zoveel als het vermogen om te kunnen kiezen, en we kiezen meestal te snel. Uit zelfbehoud ontwikkelde de mens het vermogen snel relaties te leggen tussen zaken en gebeurtenissen in zijn omgeving. Zij die de beste relatie legden, lieten de meeste kinderen na. Wij zijn hun nazaten. Alleen: het causale denken is niet onfeilbaar. We leggen ook verbanden waar ze niet zijn. Ooit heeft er iemand als een bezetene gedanst in een droog gebied, waarop het toevallig begon te regenen. Dan kan het idee ontstaan dat op een regendans regen volgt. Dat wordt wel een fout positieve-relatie genoemd. Het kan geen kwaad, en leidt tot veel gedans.’

‘De grap is dat juist goedgelovige mensen een betere kans van overleven hebben. Als we een onbekend zwartgestreept geel dier zien, is het dom eerst een boek te pakken om te kijken wat voor dier het is. Nee, we zetten het meteen op een rennen. Maar ook wie in een willekeurig schaduwpatroon van een bladerdak een tijger denkt te herkennen, kan het voor alle zekerheid maar beter op een rennen zetten. Wij zijn de nazaten van de hardste renners, angsthazen. De mens is zo geprogrammeerd om overal te veel in te zien. Hij valt ten prooi aan selectieve waarneming, onthoudt bij voorkeur het afwijkende, legt verbanden waar ze niet zijn, en is gewend om in onbekende situaties snel conclusies te trekken.’

‘Het is bovendien een feit dat ieder mens van nature geneigd is zich tegen veranderingen te verzetten. Harvard-onderzoeker David Perkins heeft een sterke positieve correlatie aan het licht gebracht tussen intelligentie (gemeten via een standaard IQ-test) en het vermogen een standpunt te verdedigen. Tussen intelligentie en het vermogen alternatieven onder ogen te zien, bestond daarentegen een sterk negatieve correlatie. In ons denken schuilt kortom een immuunsysteem. Wij zoeken bij voorkeur naar bewijzen die onze hypotheses bevestigen. Daardoor voltrekken veranderingen zich traag. Alsof we een ingebouwd filter hebben tegen overdonderende nieuwigheid. Dus ook hier is het vreemd om reactietijd als positief criterium te nemen.’

Bachelard

‘Het derde punt betreft de noodzaak van mislukkingen. Domheid is het onuitputtelijk vermogen van mensen om zichzelf dwars te zitten. De Franse filosoof Gaston Bachelard sprak van “epistemologische obstakels”. De verblinding door de eerste indruk, systeemdwang, de neiging de hele wereld te zien in het licht van een pakkende metafoor, holisme, animisme, routine vormen obstakels die de wetenschappelijke ontwikkeling vertragen of tegengaan. Maar tegelijk is domheid functioneel noodzakelijk, omdat kennis het product is van de reeks min of meer mislukte pogingen de obstakels te overwinnen die het denken eigen zijn. De epistemologische obstakels dwingen ons boven onszelf uit te stijgen. Bachelard zegt: “Dwaling, je bent geen kwaad”. Let wel: de dwaling is het product van intellectuele arbeid, niet van luiheid. Het gaat ook niet om het wagen van een gokje. Je moet werken voor je dwalingen. Je moet falen om de kennis te vergaren waarmee je je falen kunt herkennen. Kennis draait kortom om herziening, vertraging, tegen jezelf indenken. Kennis verkeert in een permanente crisis. “De geest vormt zich in de hervorming”, luidt het theorema van Bachelard. Centraal staat veranderlijkheid, niet zekerheid. Mijn stelling luidt: geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen. En omgekeerd: intelligentie is het product van de vergeefse pogingen greep te krijgen op de domheid.’

Kunt u het onderzoek waar we het nu over hebben dan niet zien als een dwaling die ons verder brengt?
‘De IQ-test is een fantastisch instrument om te meten hoe goed je bent in het maken van IQ-tests. Dat is de tautologie.’

Maarten Meester